Het aspect ‘groot’ of ‘klein’ is absoluut geen subjectief of emotioneel gegeven. De Belgische vennootschapswetgeving geeft in artikel 15 een aantal objectieve criteria die aanduiden wanneer een vennootschap als klein of groot moet aanzien worden.
Kleine vennootschappen zijn vennootschappen die voor het laatste en voorlaatst afgesloten boekjaar, maximum één der volgende criteria overschrijden:
- jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50 FTE
- jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde: 7.300.000 euro
- balanstotaal: 3.650.000 euro
Bij de overschrijding van twee of meer criteria wordt de vennootschap aanzien als groot. Ook elke vennootschap met meer dan 100 werknemers (in FTE) wordt bij de categorie groot gerekend.
Vennootschapsrechtelijke gevolgen
Grote vennootschappen zijn verplicht om een commissaris aan te stellen. Deze heeft als wettelijke opdracht de controle op de financiële toestand, de jaarrekening, de regelmatigheid ten aanzien van het Wetboek van Vennootschappen, de statuten, en de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen.
De vennootschap dient haar jaarrekening op te maken volgens een volledig schema. Het bestuursorgaan moet een jaarverslag opmaken en mee publiceren met de jaarrekening.
Fiscale gevolgen
In de fiscale wetgeving bestaat sinds enkele jaren de tendens om een aantal fiscale maatregelen te laten bepalen door het feit of een vennootschap kwalificeert als grote of kleine vennootschap. Voor vennootschappen die op de rand van de criteria balanceren, is het bijgevolg van belang om tijdig te weten onder welke hoedanigheid zij kwalificeert. Het gevolg is immers een ander boekhoudkundig en fiscaal resultaat, en bijgevolg een andere belastingdruk.
- Voor nieuw opgerichte vennootschappen bestaat de mogelijkheid om geen verhoging te krijgen wegens onvoldoende voorafbetalingen, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden inzake de tarieven van de vennootschapsbelasting.
- Beperking van de afschrijvingen: Een kleine vennootschap mag in het jaar van aanschaf van een materieel vast actief, de afschrijvingskost onmiddellijk voor het hele boekjaar ten laste nemen. Een grote vennootschap dient een proratering door te voeren. Dit onderscheid is van groot belang indien een vennootschap tijdens het jaar belangrijke investeringen doorgevoerd heeft.
Eenvoudig voorbeeld: Een KMO doet een investering van 100.000 EUR, af te schrijven over 20 jaar. Dan bedraagt de jaarlijkse afschrijvingskost 5.000 euro, ongeacht wanneer de investering tijdens het boekjaar is doorgevoerd. Bij een grote vennootschap heeft dezelfde investering van 100.000 euro, eveneens af te schrijven over 20 jaar, doorgevoerd op 31 december andere gevolgen. De afschrijving bedraagt dat jaar slechts 100.000 x 1/20 x 1/365ste , en dus slechts 13 euro! Het boekhoudkundig resultaat, en de bijhorende belastingdruk is dus fundamenteel verschillend tussen beide vennootschappen.
- Een gelijkaardig verschil situeert zich in het kader van kosten die verbonden zijn aan doorgevoerde investeringen: een kleine vennootschap mag deze kosten naar eigen keuze afschrijven (dus bijvoorbeeld zelfs op één jaar), terwijl een grote vennootschap deze bijkomende kosten op dezelfde termijn dient af te schrijven als de hoofdinvestering. Ook hier leidt het onderscheid tot een fundamenteel verschil in boekhoudkundig resultaat en belastingdruk.
- De aftrek risicokapitaal bestaat voor beide vennootschappen, maar het tarief is lager voor grote vennootschappen.
- Met ingang vanaf 1 juli 2013 is de programmawet in werking getreden voor wat betreft de incorporatie van reserves in kapitaal. Grote vennootschappen die van deze éénmalige maatregel gebruik hebben gemaakt, kunnen ten vroegste na 8 jaar een kapitaalvermindering doorvoeren. Kleine vennootschappen kunnen al een kapitaalvermindering na 4 jaar doorvoeren.
- Binnen dezelfde Programmawet werd de mogelijkheid gecreëerd om een uitkering van dividenden (op aandelen uitgegeven voor een nieuwe inbreng in geld) te belasten met een verlaagde roerende voorheffing van 15% in plaats van het tarief van 25%. Deze mogelijkheid bestaat enkel voor kleine vennootschappen.
- Tenslotte zijn met ingang van aanslagjaar 2014 nog twee bijkomende fiscale maatregelen ingevoerd, met name een belasting van 0,4% op de meerwaarden op aandelen en de zogenaamde ‘fairness taks’. Deze zijn enkel van toepassing voor de grote vennootschappen.
Conclusie
Een vennootschap die kwalificeert als groot heeft een geheel van bijkomende verplichtingen, maar biedt ook de meerwaarde van een externe controle op de financiële positie van de vennootschap. Het nadeel is echter dat een aantal fiscale bepalingen in werking treden die een impact hebben op de belastingdruk.
Vennootschappen die in de richting van bovenstaande criteria evolueren, kunnen dus best tijdens het boekjaar de impact al berekenen, zodat zij niet geconfronteerd worden met onvoldoende voorafbetalingen of bijkomende aanslagen.
Deze expertise werd aangeboden door / Guy Parmentier