Polemieck daar zorgt Eddy Van Camp voor: doctor in de rechten, 45 jaar expert in de zakenadvocatuur, curator, arbiter in arbitrage en tegelijk fiere vader en grootvader. Maar bovenal een man met een ongezouten mening.
Vrijdag 21 november. UNIZO houdt zijn eerste Dag van de Ondernemer en heeft daarbij speciale aandacht voor ondernemers die ooit failliet gingen. Even gedurfd als terecht. Uit onderzoek blijkt immers dat zeven op de tien van die ondernemers er achteraf in slagen om hun bedrijf draaiende te houden. Met vallen en opstaan worden ze zo ervaringsdeskundigen. Dat vergt moed. En dat vraagt bewondering voor zoveel volgehouden ondernemerschap.
Is een faillissement dan goed te praten? Inderdaad, soms wel. Geen mens die niet akkoord is om bij een faillissement met ernstige fouten een verbod op te leggen om opnieuw handel te drijven. Al moeten we tegelijk de vraag durven stellen of een beter toezicht van het parket niet noodzakelijk is.
De publiek opinie vertrekt echter te vaak van het idee dat men rustig een faillissement kan aanvragen, de schulden bij de schuldeisers kan laten en opnieuw met een propere lei kan herbeginnen. Dat is (te) kort door de bocht. De curatoren (en het parket) zullen in het ingetrede faillissement wel degelijk onderzoeken of de activa die zouden kunnen gebruikt worden in een nieuwe activiteit niet afgewend zijn of verborgen. Bovendien mag deze constructie niet verward worden met bepaalde gevolgen van de toepassing van de Wet op de Continuïteit van de Ondernemingen (WCO). Daarin wordt de overdracht van de onderneming en haar economische activiteiten voorzien en de tewerkstelling gevrijwaard. Alleen is het hier geen curator die wordt aangesteld, maar een door de rechtbank aangestelde mandataris die over veel minder onderzoeksmogelijkheden beschikt.
Misbruiken zijn daarbij niet onbekend. Zo had ik ooit te maken met een onderneming die een nieuw product ontwikkelde met zeer belangrijke O&O-kosten. Zij vroeg een WCO waarbij de activa werden overgedragen aan een nieuwe vennootschap waarvan bleek dat de bestuurders en aandeelhouders eerder dezelfde waren.
De overnemer stelde nog een tweetal maanden personeel te werk totdat de ontwikkeling voltooid was en met het nieuwe product op de markt kon verschijnen aan bijzonder goedkope prijzen ten opzichte van de concurrentie. De zware ontwikkelingskosten waren immers afgestoten. Het overgenomen bedrijf kwam als een kadaver in een faillissement terecht.
Er zijn dus zeker stielbedervers. Maar er zijn er ook anderen. Ondernemers die leren van de ervaringen die het faillissement heeft meegebracht en die nog voldoende maatschappelijk kapitaal hebben gevrijwaard als ‘oorlogskas’. In combinatie met een goed gevoerde boekhouding en de bestendige bijstand (lees een huisadvocaat) die vertrouwd is met het wel en wee van het bedrijf moeten zij nieuwe kansen krijgen. Voor die wilskracht verdienen zij als het ware hun eigen Dag van de Gefailleerde.