Sinds 2008 bestaat er een fiscaal gunstig statuut voor inkomsten die onder meer zelfstandigen kunnen krijgen uit overdracht van auteursrechten. Concreet gaat het over de belasting die van toepassing is op zogenaamde royalty-inkomsten die zelfstandigen verkrijgen omdat ze het recht overdragen om, door hen geschreven originele teksten (die auteursrechtelijk beschermd zijn), te commercialiseren. Bijvoorbeeld een schrijver die de publicatierechten op zijn boek aan een uitgever verkoopt.
Vroeger werden die inkomsten gekwalificeerd als beroepsinkomen, dus onderhevig aan het gewoon progressief tarief personenbelasting, dat kan oplopen tot 50% (vermeerderd met gemeentebelasting). Deze wetgeving auteursrechten aanvaardt echter dat een eerste schijf van dit inkomen (voor 2021 maximum 62.550 euro) niet belast wordt als een gewoon beroepsinkomen, maar als een roerend inkomen. Dat wordt belast aan een afzonderlijk belastingtarief van 15%, na toepassing van een forfaitaire kostenaftrek. Concreet wil dat zeggen dat een royaltyvergoeding van 15.000 euro maar belast wordt aan een tarief van 7,5%. Men houdt dus netto 13.875 euro over. Voor werknemers worden hier sociale bijdragen op gerekend. Maar voor zelfstandigen is dat inkomen, voorlopig anno 2021, nog niet onderhevig aan sociale lasten.
Deze wetgeving is vooral ingegeven vanuit de doelstelling om schrijvers en kunstenaars te ondersteunen, maar ondertussen gebruikt heel het bedrijfsleven dit gunstregime, zoals de IT-sector (softwareontwikkeling), architecten, de reclamesector, en vanzelfsprekend ook journalisten.
Is dit nog steeds interessant ?
Op dit ogenblik wordt deze verloningsvorm zeer uitgebreid toegepast. We hebben als kantoor steeds de kanttekening gemaakt dat dit regime een einde zou kennen na verloop van tijd, juist omdat het veel breder wordt toegepast dan de wetgever initieel voor ogen had.
We stellen vandaag drie tendenzen vast waarvoor we alert moeten zijn:
- De rulingpraktijk wordt strenger: veel ondernemers leggen de vraag voor aan de dienst voorafgaandelijke beslissingen, zodat zij vooraf een akkoord krijgen van de fiscus over de fiscale behandeling van die vergoedingen. Deze dienst legt voorwaarden op die veel strenger zijn dan de wetgeving, en ook niet echt onderbouwd zijn door wetgeving. De voorwaarden worden dus duidelijker strenger en strenger.
- Fiscale controles richten zich nu sterk op deze dossiers. Het is duidelijk dat sommige controlekantoren juist deze dossiers eruit pikken met als doel de inkomsten om te zetten naar gewone beroepsinkomsten (die dan zwaarder worden belast). We vermoeden dat het een principekwestie is geworden om dit aan te vechten. Eerst probeert de fiscus te betwisten dat het over een auteursrechtelijk beschermd werk gaat, en vervolgens moet het bewijs worden aangeleverd wie effectief de auteur was, om dan de vergoedingsmethode op zich in vraag te stellen.
- Wetgevende initiatieven: de Hoge Raad van Financiën stelt een wetswijziging voor.
We kunnen dan ook alleen maar concluderen dat ondernemers die deze praktijk toepassen, beter alert zijn en het risico moeten inschatten van een fiscale controle. Een goede onderbouw van het dossier is een must.
Het enige dat nu zeker is, is dat de controles stenger worden. De opmaak van de fiscale fiche 281.45 is dan ook onontbeerlijk (wil men extra sancties zoals aanslag geheime commissielonen vermijden). En anderzijds, ondernemers die dit nog willen invoeren, zijn zich er beter van bewust dat dit toch wel wat risico’s inhoudt die enkel uitgesloten kunnen worden na voorafgaandelijk akkoord met de rulingdienst.