De wetgeving inzake overheidsopdrachten voorziet in heel wat spelregels voor een aannemer die in opdracht van de overheid werken uitvoert. Zo voorziet deze wet in aanzienlijke vertragingsboetes voor een aannemer die er niet in slaagt om de overeengekomen werken uit te voeren binnen de opgelegde uitvoeringstermijn.
Deze vertragingsboetes zijn wettelijk vastgelegd en opeisbaar door het eenvoudig verstrijken van de termijn, zonder voorafgaande ingebrekestelling en zonder dat hiervoor door de overheid een proces-verbaal moet worden opgesteld.
Termijnverlening
Om hieraan te kunnen ontsnappen dient de aannemer best tijdig, vóór het verstrijken van de contractuele uitvoeringstermijn, een schriftelijk verzoek tot termijnverlenging in bij de overheid. Dit schriftelijk verzoek moet afdoende gemotiveerd zijn. Ter verantwoording van zijn verzoek tot termijnverlenging kan de aannemer verwijzen naar bepaalde feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van de werken.
Een beroep op dergelijke feiten of omstandigheden is evenwel slechts mogelijk indien de aannemer de overheid schriftelijk heeft ingelicht van de mogelijke nadelige gevolgen van deze feiten of omstandigheden en dit binnen een vervaltermijn van 30 dagen nadat deze zich hebben voorgedaan (bv. overstroming van de werf, een instorting, een staking), dan wel binnen de 30 dagen na de datum waarop de aannemer ze had moeten kennen (bv. aanhoudend slecht weer, het voortdurend stoten op rotsblokken in de ondergrond). De verplichting tot schriftelijke melding geldt zelfs indien de overheid reeds op de hoogte is van de kwestieuze feiten of omstandigheden.
Een aannemer die een overheidsopdracht aanvaardt, kan zich dan ook beter ten volle bewust zijn van het belang van het respecteren van deze meldingsplicht teneinde te vermijden dat hij aan deze opdracht een financiële kater overhoudt.
Kristien Leijssen is advocaat-
vennoot bij Belisius Advocaten cvba.