Confederatie Bouw Limburg viert dit jaar haar 100-jarig bestaan. Dat is 100 jaar dienstverlening, 100 jaar opleidingen, 100 jaar informatieverstrekking, 100 jaar evenementen, … De grootste belangenorganisatie in de bouwsector blikt terug, maar kijkt ook vooruit naar wat ons de komende jaren te wachten staat.
STERCK Magazine sprak voor het jubileuminterview met vier protagonisten uit de Limburgse bouwsector. Chris Slaets en Erik Keijers (Grizaco) zijn respectievelijk gedelegeerd bestuurder en voorzitter van Confederatie Bouw Limburg. Steven Lisens (Baldewijns) is voorzitter van Jong CBL, de jongerenkamer van Confederatie Bouw Limburg. Jan Haesevoets tenslotte, is voorzitter van 41 Bouw, de netwerkorganisatie voor bouwaannemers ouder dan 41 jaar.
In Vlaanderen kijkt men hoe we in Limburg met digitalisering en transformatie omgaan.
“Confederatie Bouw Limburg is opgericht in 1919, vlak na de eerste wereldoorlog”, legt Chris Slaets uit. “Het was bij de start een organisatie van dertien aannemers en toeleveranciers die zich verenigd hebben om in Limburg de bouwsector samen te brengen en te organiseren. Alles lag plat na de oorlog en ze wilden de handen uit de mouwen steken, meer drukkingskracht genereren, de regelgeving beter afgestemd krijgen, … Die waarden van 1919 zijn vandaag nog steeds actueel. Hoe gaan openbare besturen met de bouw om? Wat doen andere aannemers? Wat doen we aan de cowboys in de sector? Hoe kunnen we professionaliseren via vorming en opleiding?”
STERCK. De bouwsector maakte een aantal evoluties door?
Chris Slaets: “De grote boost kwam er na de tweede wereldoorlog, toen alles opnieuw in puin lag en er een grote bouwperiode aanbrak. Maar we hebben in Limburg ook een aantal heel moeilijke momenten gekend zoals de sluiting van de steenkoolmijnen. Eén van de ideeën van reconversiemanager Thyl Gheyselinck was om één groot bouwbedrijf te starten met allemaal voormalige mijnwerkers en die om te scholen naar bouwpersoneel. Vandaag schreeuwen we om personeel en zou dat een goed idee zijn, maar destijds stond onze organisatie in rep en roep. Voor velen was het oneerlijke concurrentie door een staatsgesteund bedrijf, men vreesde dat de prijzen zouden zakken, …
Onze organisatie stond in die tijd lijnrecht tegenover organisaties zoals de POM en sommige openbare besturen. Vandaag is dat helemaal anders. We gaan veel meer met elkaar in overleg. Er is het triple helix model waarbij ondernemers, overheid, onderzoekers en wetenschappers samenwerken. We nemen samen initiatieven om onze sector te ondersteunen. En er is ook structureel overleg met provinciale overheden en gemeentebesturen.”
Belang van de aannemer
STERCK. Ook de insteek is veranderd?
Slaets: “Dat klopt, maar de fond is gebleven: we zijn gegroeid uit het belang van de aannemer en vandaag is dat belang nog steeds onze belangrijkste bestaansreden. Maar het beroep van aannemer is wel grondig veranderd. Vroeger was een aannemer iemand die metselwerk en betonwerk deed. Vandaag is het beroep veelzijdiger. Heel wat bouwbedrijven doen eigen promotieprojecten, er zijn bedrijven gespecialiseerd in afwerking, in HVAC, in technieken, in wegenbouw, ... Kijk naar een bedrijf als APK. Slechts een derde van de activiteiten valt nog onder de noemer wegenbouw. Voor de rest is het bezig met technieken en dergelijke. In het budget van Wegen en Verkeer zit tegenwoordig telecom, trajectcontrole, technologie, … De sector is veel breder geworden en verandert nog steeds aan een razend tempo. Wat geeft dat binnen nog eens honderd jaar? Het staat in elk geval vast dat we naar een ander model van samenwerken en een ander model van bestekken evolueren. Veel meer prestatiegericht ook. Opdrachtgevers willen vandaag een energieneutraal gebouw of een weg van een bepaalde lengte die aangepast is aan zelfsturende wagens en het verkeer kan meten … Daardoor krijg je ook een ander model van aanbesteden. Methoden zoals DBFM (design-built-maintain-finance) winnen aan belang. Men zoekt bedrijven die een project mee willen financieren binnen een langetermijnrelatie. Dat vergt een totaal andere aanpak.”
STERCK. Als beroepsorganisatie moeten jullie je daar ook aan aanpassen?
Slaets: “Absoluut. Je moet je eigen disciplines in huis halen en je bent niet meer puur uitvoerend bezig. Ooit werden hier de verlofkaarten manueel bijgehouden en stempels gezet. Vandaag hebben we mensen nodig die meedenken met onze ondernemingen en proactief adviseren hoe bedrijven met bepaalde problematieken kunnen omgaan. Dat is een heel ander profiel van mensen.”
Afgedwongen investeringsnorm
STERCK. Jullie rol als belangenorganisatie blijft boven alles staan?
Slaets: “We zijn daar destijds in 1919 mee gestart en dat is vandaag nog steeds onze kerntaak. We vinden onder meer dat er een afdwongen investeringsnorm moet komen voor publieke overheden. Een vastgelegd percentage van het bruto binnenlands product moet gaan naar infrastructuur en het onderhoud ervan. Sommige landen besteden jaarlijks een vastgelegde drie procent van het BNP aan infrastructuur en onderhoud. Het is de enige manier waarop bedrijven die voor 90% afhankelijk zijn van de overheid een langetermijnvisie kunnen opbouwen. Nu is de sector te sterk afhankelijk van de verkiezingen. We zijn nu kort na de gemeenteraadsverkiezingen en zien een terugval van 35% in de aanbestedingen. Dat kan je als bedrijf niet zomaar overbruggen. Een vastgelegde norm is dus belangrijk.”
STERCK. De betonstop is nog zo’n heikel thema?
Slaets: “Ik vind dat een lelijk woord. Men was van plan om een aantal regels om te zetten in wetgeving, maar het thema is nu uitgesteld tot na de verkiezingen. Er is nog geen mobiliteitsplan, maar intussen wil men wel een plan rond ruimtelijke ordening goedkeuren. Zoiets kan toch niet? Mobiliteit en ruimtelijke ordening moeten net harmonieus in elkaar overlopen. Het ene kan niet zonder het andere. De betonstop heeft verregaande gevolgen. Heel wat mensen beseffen niet wat er op hun afkomt, zeker in Limburg en West-Vlaanderen. We dreigen hier het Bokrijk van Vlaanderen te worden. De ruimtelijke ordening is gegroeid tot wat het nu is op een periode van 70 tot 80 jaar. Een belangrijke wijziging kan je niet op een periode van vijf jaar door ieders strot duwen. Het kan misschien wel, maar dan gaat het de mensen veel centen kosten en zware gevolgen hebben. Wij geloven meer in een uitdoofbeleid. Evolutie en revolutie gaat niet tegelijk in.”
STERCK. De betonstop heeft ook goede punten?
Slaets: “Zeker, je kan bijvoorbeeld verdichten of hoger bouwen in dorpskernen. Maar leg maar eens uit aan gemeentebesturen van bijvoorbeeld Lanaken, Riemst of Heers dat ze in hun centrum tien hoog mogen gaan bouwen. Daar staat niemand voor te springen.
En toch moeten we bijkomende woongelegenheid creëren, want de bevolkingsdruk blijft toenemen en die mensen moeten ergens wonen hé.”
In België stelt de bouw ongeveer 280.000 mensen tewerk. In Limburg zijn er dat een kleine 24.000. Dat is 6,5 procent van alle werkende Limburgers. Het merendeel van de bouwsector bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen en zelfs microbedrijven en zelfstandigen zonder personeel. “De zeer grote ondernemingen zijn de uitzondering. Dat is anders dan in veel andere sectoren”, zegt Chris Slaets. “Die micro-ondernemingen beschikken over het algemeen over minder financiële middelen, minder personeel en minder economische-juridische-sociale ondersteuning. Maar ook zij moeten opereren in een omgeving die steeds complexer wordt. Als beroeps- en dienstenorganisatie moeten we daar verder op inspelen en de volgende tien à vijftien jaar daarin nog sterker worden.”
Limburg is voorloper
STERCK. Terug naar 100 jaar Confederatie Bouw. De sector bevindt zich vandaag op een nieuw kantelpunt van digitalisering?
Slaets: “Zonder arrogant te klinken, mogen we ons in Limburg op de borst kloppen. Een belangrijk deel van de digitalisering en transformatie is in Limburg begonnen. We zijn door de sluiting van Ford Genk en de precaire economische toestand gedwongen geweest om vooruit te kijken. Ik zie nu dat ons verhaal in andere delen van Vlaanderen een vervolg krijgt. In veel ondernemingen en ook bij Confederatie Bouw nationaal kijkt men hoe we dat in Limburg aanpakken. Vanuit het federale Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor Bouwbedrijven (WTCB) krijgen we veel volk over de vloer en plannen we om bepaalde projecten samen te realiseren. Onze bouwbedrijven hebben een stukje voorsprong genomen dat we gaan proberen te behouden. Zoiets maakt het leuk. We hebben de sector zien veranderen en versnellen en we zien nu ook welke evoluties er nog op ons afkomen, want dat digitaliseringsproces stopt niet.”
STERCK. Over welke concrete projecten gaat het dan?
Slaets: “Ik denk onder meer aan pioniersprojecten zoals alles op het vlak van BIM (building information model). Dat is in Limburg gestart met opleidingen en vormingen, en hebben we in Vlaanderen en op federaal niveau uitgerold. Vandaag zijn we de enige opleidingsinstantie in heel het land die een volwaardige BIM-opleiding aanbiedt. We zijn als afgeleide ook met LIMBIM gestart, een nieuwe werkgeversgroepering en nieuwe vorm van arbeidsorganisatie. Men kijkt naar ons hoe we dat aanpakken. Ook het lean-verhaal dat we in Limburg op de sporen zetten, wordt in andere provincies uitgerold en is ook daar een succes. We moeten die pioniersrol blijven opnemen en nieuwe elementen ontwikkelen. Dan denk ik onder meer aan zaken als virtueel bouwen, augmented reality, virtual reality, … Daar moeten we verder op inzetten. Het geeft een aantal bijkomende troeven als we het bouwen en het bouwproces verstaanbaar en efficiënter kunnen maken.”
Bouw is beleidsinstrument
STERCK. Jullie gaan er prat op dat de bouw altijd centraal gestaan heeft in de samenleving?
Slaets: “Dat is nu zo en dat was 100 jaar geleden ook al het geval. De bouw is een instrument in veel beleidsmaatregelen die economische ontwikkeling en de gemeenschap dienen. Of het nu gaat om huisvesting, mobiliteit, onderwijs, cultuur, … de bouw draagt een stukje bij in de realisatie van dat sociaal beleid door gezinnen toegang te geven tot onroerend goed, door economische groei te creëren, …
Men kijkt dikwijls naar de bouw om een maatschappelijk probleem te helpen oplossen. Vaak is onze sector daar een facilitator in, een technologische integrator ook. Wij bieden afzetmogelijkheden voor nieuwe producten, materialen en industrie waarbij de implementatie op haar beurt de innovatie in de sector stimuleert. Kijk bijvoorbeeld naar het mobiliteitsprobleem. Het verkeer zit overal strop rond onze grote steden. Men moet toegangswegen anders gaan bekijken. Er moet ook bekeken worden hoe men kan inspelen op partijen zoals de NMBS, De Lijn, … Er moeten bijkomende zaken ontwikkeld worden om met elkaar ‘te kunnen spreken’ en integratie mogelijk te maken. Hoe kan je dat als bouwsector doen en samenwerking tussen die aanbieders mogelijk maken? Iemand moet die projecten gaan ontwerpen en bouwen. En dan kijkt men vaak naar de bouw.
De productie verplaatst zich ook steeds meer van de bouwplaats naar de fabriek. Robotisering en digitalisering doen hun intrede. In plaats van zelf aan te besteden beginnen de eerste professionele opdrachtgevers woningen te vragen die specifieke prestaties kunnen leveren. Klanten kunnen steeds vaker en gemakkelijker kiezen uit het aanbod dat het beste bij hen past. De bouw speelt hier met industrieel maatwerk op in.”
Vandaag zijn we de enige opleidingsinstantie in heel het land die een volwaardige BIM-opleiding aanbiedt.
Tekort arbeidskrachten
STERCK. Het vinden van geschoolde arbeidskrachten is een groot probleem in de sector. Hoe zien jullie de arbeidsmarkt verder ontwikkelen ?
“Er zijn momenteel naar schatting zo'n 13.500 vacatures in de bouw niet ingevuld. Het tekort aan personeel is momenteel een van de grootste bekommernissen voor onze bouwbedrijven. We laten heel wat kansen schieten. De bouw is een fantastische sector waar we heel veel verschillende talenten kunnen gebruiken, maar mensen moeten goesting krijgen om erin te werken. De bouwsector wordt ook nog steeds geconfronteerd met verschillende vormen van onregelmatig werk en sociale fraude die het concurrentievermogen van reguliere bedrijven ernstig aantasten en tegelijkertijd het imago van de sector schaden. De organisatie van het werk moet zich kunnen aanpassen aan nieuwe parameters zoals mobiliteitsproblemen en alternatieven vinden in een meer flexibel kader.”