Veel ondernemingen oefenen hun activiteiten uit in gehuurde panden of verhuren zelf aan andere ondernemingen. De coronapandemie laat ook in het huurlandschap diepe sporen na en finaal rijst de vraag wie de factuur krijgt toegeschoven.
De huidige wetgeving
Huur wordt in Vlaanderen nog steeds geregeld door het (oude) Burgerlijk Wetboek uit 1804, onder andere aangevuld door de handelshuurwet uit 1951. Hoewel de mensheid wel meer pandemieën heeft gekend, zijn er in de huidige huurwetgeving opvallend weinig aanknopingspunten te vinden om de gevolgen ervan op te vangen. Qua verplichtingen is enkel voorzien dat de verhuurder dient in te staan voor levering, onderhoud en ‘rustig genot’ van het verhuurde goed, terwijl de huurder dit conform de bestemming dient te gebruiken als een (binnenkort genderneutrale) ‘goede huisvader’ en zijn huurprijs binnen de bepaalde termijn dient te voldoen.
Enkel de algemene regelingen inzake ‘overmacht’ en ‘goede trouw’ bieden daarbuiten enige houvast, maar zijn allerminst een probaat middel tegen het virus. De ironie van het lot wil overigens dat tijdens de eerste regering-Michel een nieuw Burgerlijk Wetboek werd voorbereid, waarin de zogenaamde ‘imprevisieleer’ werd opgenomen. De invoering ervan zou, ook wanneer een contractuele regeling ontbrak, de aanpassing of beëindiging van een overeenkomst mogelijk hebben gemaakt bij ernstige, redelijkerwijze niet te voorziene omstandigheden buiten de wil van de partijen. Door het vroegtijdige einde van Michel 1 raakte deze wijziging niet meer goedgekeurd, terwijl die een juridisch correct en toepasselijk kader had geleverd om de gevolgen van de pandemie op een rechtlijnige wijze te kunnen beoordelen.
De rechtspraak
Dat het bestaande (huur)recht niet berekend is op de coronacrisis, blijkt eens te meer uit de brede waaier aan rechtspraak omtrent de vraag of de huurder de huurprijs geheel, gedeeltelijk of helemaal niet dient te betalen indien diens uitbating door overheidsmaatregelen geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt. Hoofdzakelijk rekening houdend met de feitelijke omstandigheden, maakt elke vrederechter zijn of haar eigen beoordeling nu eens in het voordeel van de huurder, dan weer in het voordeel van de verhuurder. Het is ook mogelijk dat de spreekwoordelijke peer in twee wordt gedeeld door de huurprijs (tijdelijk) te verminderen. Door creatief gebruik te maken van de mogelijkheden die de bestaande wetgeving biedt, is elk oordeel juridisch te motiveren, maar een rode draad is er niet, bij gebrek aan een duidelijke juridische kapstok.
Het vaccin
Indien de huurder zijn uitbating door COVID-19 belemmerd ziet, moet er dus vastgesteld worden dat in het huidige recht geen betrouwbaar vaccin voorhanden is. Eerder dan een beroep te doen op de rechtbank, kan je beter investeren in constructieve onderhandelingen, waarna het akkoord dan bij voorkeur in een juridisch sluitende overeenkomst tussen de partijen wordt vastgelegd.